De familienaam 
door Wim van Grasstek


De eerste officiële mededeling met betrekking tot onze stamvader Lodewijck Thomasz., bevindt zich in het Leidse archief. Hier vermeldt het Echt-boeck A folio 167, dat op 23 april 1611 in ondertrouw ging: ,,Lodewijck Thomasz uyt het land van Monsjou”. Een tweede mededeling treffen wij aan in het Leidse Poorterboeck F 1603-1638 folio ²²². Hier staat, dat op 13 april 1618 als poorter der stad werd aangenomen: ,,Lodewijck Thomasz. uyt het Lant van Gulick”. In beide registers is er dus van een familienaam nog geen sprake. In het Leidse Weeskamer archief N° 106, Deel E folio 169. staat echter te lezen, dat op 2 october 1652 Isaacq Bellechière en David Honis de voogdij op zich nemen over de nagelaten kinderen van ,,Lodewijck Tomasz van Gresteck”. Of hier destijds met ,,van Gresteck” de plaats van herkomst, dan wel de familienaam werd bedoeld is moeilijk te zeggen, maar wel is het een feit, dat onze familie aan deze aanduiding haar naam te danken heeft.

Aangezien Lodewijck Thomasz volgens het Echtboeck en het Poorterboeck resp. uit het land van Monschau en uit dat van Gulick afkomstig was, kwam bij mij de gedachte op, dat met ,,van Gresteck” ook wel eens de plaats of streek van herkomst kon zijn bedoeld. Deze nauwkeuriger genoemde plaats- of streek zou zich dan in het Monschauer of het Gulicker land moeten bevinden, maar waar? Ik nam hierover contact op met het staatsarchief te Düsseldorf. De archivaris deelde mij mede, dat er in het aldaar aanwezige archiefdeel van Jülich/Berg ²² o.a. een schrijven van 10 augustus 1598 berustte, waarin een schepen met name ,,Luechen uf Graefsteck” werd genoemd. Het bedoelde archiefstuk betrof een rechtzaak tegen wederdopers, o.a. één uit Herdersbergen (het huidige Rurberg) afkomstig.

Daar Rurberg tot het Monschauer land behoort, schreef ik de archivaris van Monschau aan en vroeg naar het eventuele verband tussen Gresteck en Graefsteck. De archivaris bracht mij nu in contact met een deskundige op het gebied van veldnamen en van deze vernam ik, dat Graefsteck of Graessteck de oudst bekende schrijfwijze is van de naam van het nog bestaande stuk weidegrond, dat thans echter de naam ,, Am Grassteck” draagt en gelegen is in het Ruhrdal nabij de plaats Rurberg, waartoe het ook behoort. Het achtervoegsel ,,Steck” is het oud Duitse woord voor ,,Stück”, waarmede vroeger de kleinste éénheid van een veld werd aangegeven. Graefsteck, Graessteck of Grassteck was en is nog een stuk gras- of weidegrond. ,,Uf Graefsteck” heeft in de loop der jaren vele grenswijzigingen ondergaan, zodat het moeilijk is vast te stellen, welke grootte het had. Het tegenwoordige ,,Am Grassteck” heeft nog maar een oppervlakte van ± 3 ha.


             

        


In de 16de eeuw had men in deze nog dun bevolkte streek hoofdzakelijk schapenteelt en hield men op bescheiden schaal ook wel koeien en varkens. Van de houtvester van het district Monschau, waartoe deze streek behoorde, hadden de bewoners vergunning gekregen om ’s zomers het vee in de omliggende bossen te laten grazen, dit om de eigen weidegrond voor hooibouw te kunnen aanwenden (Weidrecht im Walde). De inkomsten bestonden uit de opbrengst van de verkoop van boter, vlees en wol. ’s Winters zaten de vrouwen en meisjes achter de spinnewielen en werd de schapenwol gesponnen, terwijl ook wel het zelfgeteelde vlas tot garen werd verwerkt. De mannen hielden zich dan veelal bezig met het vervaardigen van houten harken, schoppenstelen en andere houten gebruiksvoorwerpen, welke in hoofdzaak voor de verkoop bestemd waren. Dûren, Aken en Monschau waren belangrijke afnemers. Het verdient vermelding, dat alle afstanden naar de plaatsen der afnemers te voet werden afgelegd, daar men niet over vervoermiddelen beschikte. Het loon van een schaapherder bestond veelal naast kost en inwoning uit goederen, zoals een paar schoenen, een paar hemden, stof voor een kiel en wol voor sokken. Zijn arbeidscontract liep meestal over één jaar, zijnde van Maria-lichtmis tot Maria-lichtmis (2 februari). In deze streken en in het bijzonder in de omgeving van Rurberg, destijds ,,Herdersbergen” of ook wel kortweg ,,in de Bergen” genaamd, is de beweging der Wederdopers zeer actief geweest. Ik kom hier straks nog op terug, maar nu eerst onze familienaam.

Wij mogen aannemen, dat de heren weesmeesteren in 1652 bij het schrijven van het woord ,,Gresteck” slechts op de klank zijn afgegaan, want bij het uitspreken klinkt Graessteck hetzelfde als Gresteck. Ook is het mogelijk, dat zowel de weesmeesteren als de voogden, niet wisten hoe ,,Graessteck” geschreven werd. Daar de kinderen en kindskinderen van onze stamvader nog patroniem in de doopregisters werden ingeschreven, bewijst, dat zowel Lodewijck Thomasz zelf, als diens zonen Harmen Lodewijcksz en Thomas Lodewijcksz de aanduiding ,,van Gresteck” of ,,van Graessteck” nog niet als familienaam hadden aangenomen. Het was kleinzoon, Lodewijck Thomasz (zie ¹118/²V) * 1679 en † 1748, die deze aanduiding als officiële familienaam aannam en wel:

Nadien is het een enkel maal voorgekomen, dat een lid van onze familie als ,,van Grastek” werd ingeschreven, doch daar thans alle familieleden de naam ,,van Grasstek” dragen, kan worden geconcludeerd, dat deze foutieve inschrijvingen niet van invloed zijn geweest op de juiste schrijfwijze van onze familienaam.
 


Grafsteen van het familiegraf in de Pieterskerk te Leiden 


Zoals ik U reeds mededeelde, was destijds in de omgeving van Rurberg de beweging der ,,Wederdopers” zeer actief en omdat onze stamvader Lodewijck Thomasz. als niet-katholiek (hij liet zijn kinderen luthers dopen) uit deze katholieke streek kwam, was dit voor mij aanleiding om eens dieper op deze aangelegenheid in te gaan. Bovendien had de archivaris van Düsseldorf mij geschreven, dat er volgens de lijst, waarop de wederdopers waren vermeld, één persoon was genoemd, die uit Rurberg afkomstig was. Van de gedachte uitgaande, dat er misschien iets in de protocollen van het rechtscollege zou zijn vermeld, waaruit ik zou kunnen concluderen, dat dit betrekking zou kunnen hebben op de ouders van Lodewijck Thomasz, nam ik weer contact met Düsseldorf op. De archivaris deelde mede, dat er in 1598 op last van Hertog Johann Wilhelm van Gulick een kerkvisitatie was gehouden. Bij dit onderzoek was door het rechtscollege, waarin o.a. de schepen ,,Luechen uf Graefsteck” zitting had, ,,Thomasz Nellisz in den Herdersbergen” als wederdoper aangeklaagd.

Deze Thomas, zoon van Cornelis, wonende te Rurberg (Graefsteck behoorde tot Rurberg), zou wel eens de vader van onze Lodewijck Thomasz kunnen zijn, want a- diens vader moet Thomas hebben geheten en b- onze stamvader gaf zijn tweede zoon reeds de naam Cornelis. Daar het deze dagen niet gebruikelijk was, dat nog in leven zijnde ouders of grootouders werden vernoemd zouden wij hieruit mogen afleiden, dat in 1615 (geboortejaar van zoon Cornelis) de vader van onze stamvader (Thomas) nog zou moeten leven, maar dat grootvader (Cornelis) al was overleden. Om echter zeker te weten, dat de vader van Lodewijck Thomasz, Thomas Nellisz heette, zouden wij het doopregister hebben moeten kunnen raadplegen, dat helaas, zoals bij informatie bleek, met nog andere boeken tijdens de 30-jarige oorlog (1618-1648) verloren is gegaan. Hoewel ik dus geen enkele zekerheid heb kunnen verkrijgen in zake de familieband met betrekking tot Thomas Nellisz, wil ik U toch nog laten weten, waaruit zijn in beslag genomen en publiekelijk verkochte goederen bestonden, n.l.


    
                                                                                                        Am Grassteck, Ruhrberg